Heel de mens

Van jongs af aan wist ik het zeker: ik wilde arts worden. Mensen helpen op hun kwetsbaarste momenten voelde als mijn roeping. Maar hoe ik dat wilde doen, ontdekte ik pas later. Geboren in een echt antro-gezin, ontwikkelde ik een zekere rebellie tegen de antroposofie in de puberteit. Ik vond dat geitenwollensokkengedoe maar zweverig en wilde er niks mee te maken hebben. Toen ik op de middelbare school mijn profielwerkstuk over kanker ging doen, besloot ik daarom om een reguliere oncoloog te interviewen. Mijn onderzoeksvraag was: “Waarom krijgen mensen wel of geen kanker?” Vol goede moed begon ik aan het interview, maar ik raakte al snel teleurgesteld. Zijn uitleg – dat kanker het gevolg is van genetische pech en een slechte leefstijl – voelde incompleet voor mij. 

Verderop in mijn onderzoek kreeg ik het advies om Guus van der Bie te interviewen. Zijn visie als antroposofisch arts sloot niet uit wat de reguliere oncoloog me had verteld, maar hij presenteerde een bredere blik. Hij sprak over persoonlijke constitutie, sociale invloeden en het idee van kanker als een uitdaging van onze tijd. Zijn holistische blik op geneeskunde – patiënten zien in de context van hun leven en karma – voelde erg menselijk en respectvol. Het resoneerde met me op een manier die de reguliere oncoloog niet voor elkaar had gekregen.

Vol enthousiasme begon ik aan de geneeskundeopleiding, maar deze bleek uitdagender dan ik had verwacht. Uiteraard waren de lessen over fysiologie en pathofysiologie interessant, maar ik miste de verbinding, het bredere perspectief wat me zo geïnspireerd had. Patiënten veranderden in casussen, verhalen werden symptomen, behandelingen volgden strikte protocollen. Sommige opmerkingen van artsen schokten me: “Vraag maar niet aan de patiënt hoe het met hem gaat, daar is geen tijd voor en het is niet belangrijk”. En: “We snappen niet wat de patiënt heeft, dus ze zal wel niets hebben”.

Ik voelde me erg eenzaam tijdens mijn studie. Ik had leuke studiegenoten, maar niemand met wie ik mijn worsteling met de ziekenhuiswereld echt kon delen. Toen een patiënt waar ik voor zorgde overleed en ik geëmotioneerd raakte, kreeg ik te horen dat ik me minder moest inleven. Ik leerde dat je, om arts te worden, een deel van je menselijkheid moest uitschakelen. Dit ging lijnrecht in tegen alle idealen waarmee ik ooit aan de studie was begonnen. Na enkele coschappen schreef ik me uit, vastbesloten om nooit meer terug te keren naar de geneeskunde.

Ik vluchtte naar feesten, festivals en andere afleidingen. Ik wilde zo ver mogelijk van de geneeskunde vluchten, maar toch bleef die me achtervolgen. Ik kwam in enkele situaties terecht waarin ik eerste hulp moest verlenen, waar mensen waren overgeleverd aan mijn kennis en kunde en waar ik automatisch de rol van arts aannam. Daar merkte ik dat de uitdagingen in de zorg mij nog steeds aan het hart gingen. Ik realiseerde me dat ik eigenlijk nog steeds heel graag arts wilde worden, maar me niet opgewassen voelde tegen werken in een systeem dat zo tegen mijn idealen inging. Daarom begon ik te zoeken naar manieren om sterker te worden, om het wel aan te kunnen.

Tijdens de reis die ik in deze periode maakte, werkte ik in enkele antroposofische ziekenhuizen in Peru en Zwitserland om inspiratie op te doen. Daar zag ik dat geneeskunde ook anders kan: met aandacht, met verbinding, met een bredere blik. Betekenis geven aan het lijden en aan ongeneeslijke ziektes, aandacht voor de vraag waarom dingen gebeuren. Dit zijn idealen die ik de reguliere geneeskunde ook heel erg gun en waarin ik een weg wil zoeken; ik wil de zorg helpen genezen. Het gaf me de moed en de kracht om opnieuw te beginnen met mijn studie.

Momenteel ben ik alweer een jaar coschappen aan het lopen. Hoewel mijn invloed beperkt is, probeer ik antroposofische elementen in mijn werk als coassistent te integreren. Zo neem ik soms meer tijd dan de vijftien minuten die we hebben voor een patiënt om écht te kunnen luisteren en de persoon achter de ziekte te kunnen zien. Of zeg ik ’s ochtends voor ik naar het ziekenhuis ga een spreuk op voor de patiënten met wie het slecht gaat. Ik probeer wat meer te focussen op de mooie momenten, die er ook zeker zijn: mijn eerste keer opereren, de eerste bevalling waarbij ik mocht helpen, mensen helpen en ondersteunen op hun kwetsbaarste momenten. Dit was voor mij ooit de reden om geneeskunde te willen studeren! Ik heb bondgenoten gevonden bij de internationale geneeskundestudentengroep YIAM en er is een studentenwerkgroep in Nederland waaraan ik veel heb. En ik zie hoe antroposofische principes steeds vaker opduiken in de reguliere zorg, zoals het concept van positieve gezondheid van Machteld Huber. Dat geeft hoop en vertrouwen: er is dus wel degelijk positieve verandering gaande!

Over een jaar zal ik afstuderen als arts, met de ambitie om me te specialiseren tot (antroposofisch) chirurg. Daarmee sta ik midden in de reguliere geneeskunde, maar met een bredere blik op de mens achter de patiënt. Mijn missie is om de brug te slaan tussen reguliere en antroposofische zorg, omdat ik ervan overtuigd ben dat deze benadering de geneeskunde kan verrijken. Want ik weet zeker: als we niet alleen naar de ziekte, maar ook naar de mens daarachter leren kijken, kunnen we de zorg écht verbeteren. Voor de patiënt, voor de artsen, en uiteindelijk voor de hele samenleving.

Bregje

Zie ook: www.yiam.world

Houd voor meer informatie www.jeugdsectie.org in de gaten, of meld je aan voor de nieuwsbrief.

Deel de vreugde: